Als gast van a.s.r. vermogensbeheer heeft Rogier Potter van Loon een 4-delige artikelenreeks geschreven over de Wet toekomst pensioenen en het risicopreferentieonderzoek. Dit is deel 1.
Lang niet al uw deelnemers zijn geoefende beleggers. Gaat het over een hypotheek of een andere grote lening, dan hebben ze vast wel eens nagedacht over de financiële risico’s die ze kunnen en willen lopen. Maar voor de meeste mensen houdt het daarmee op. En dat terwijl in het nieuwe stelsel de risico’s die ze met hun pensioenbeleggingen lopen, véél bepalender worden voor hun pensioeninkomen dan nu.
In het nieuwe stelsel bepaalt het risico dat deelnemers lopen hun pensioeninkomen directer dan voorheen – en daarmee ook hun levenskwaliteit na pensionering. Daarom is het cruciaal dat de risicohouding van deelnemers goed wordt vastgesteld. Krijgen deelnemers bijvoorbeeld (te) weinig risico, dan kan dat een lager inkomen opleveren. En te veel risico is evident ook onwenselijk. Logisch dus dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) zo’n nadruk legt op risicohouding. De wet noemt dit begrip meer dan 300 keer, vooral om te benadrukken dat het beleggingsbeleid moet aansluiten bij de risico’s die deelnemers willen en kunnen dragen. Bij wat ze daadwerkelijk aan risico’s willen en kunnen dragen. Daarom brengen pensioenuitvoerders straks elke vijf jaar per leeftijdscohort de risicohouding in kaart.
Het proces: 4 fases
Ook het proces waarmee pensioenuitvoerders van onderzoek naar de risicohouding tot beleggingsbeleid moeten komen, is in de Wtp vastgelegd. Dit proces omvat 4 fases. De AFM houdt toezicht op de eerste fase, DNB op de andere 3 fases. Met een reeks artikelen staan we stil bij de fases en laten we zien welke methodes er zijn om elke fase aan te pakken. De laatste 2 fases bundelen we in 1 artikel.
Dit zijn de 4 fases:
- Risicopreferentieonderzoek uitvoeren
Met een risicopreferentieonderzoek (RPO) stelt u eens in de 5 jaar de voorkeuren van uw deelnemers vast. Het doel is om bij een representatieve afspiegeling van de deelnemers te meten hoeveel risico zij kunnen én willen dragen. Er zijn verschillende aanbieders van RPO’s en via richtlijnen is inmiddels goed duidelijk hoe het RPO dient te worden uitgevoerd.
Lees het artikel over fase 1
- Risicohouding vaststellen
Op basis van het onderzoek uit fase 1 stelt u per leeftijdscohort de risicohouding vast. Naast de onderzoeksresultaten, heeft u daar ook andere informatie voor nodig, zoals deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. Deze fase is voor pensioenuitvoerders op dit moment de lastigste, met name omdat het (theoretisch) kader van de wetgeving niet één-op-één aansluit bij de praktijk.
Lees het artikel over fase 2
- Vertaling van de risicohouding naar beleggingsbeleid
Op basis van deze risicohouding bepaalt u welke lifecycle het beste past bij uw deelnemers. U bepaalt dan per leeftijdscohort welke mate van risico het beste bij hen past. Bij voorkeur door te kijken welke lifecycle het hoogste ‘verwacht geluk’ oplevert.
Lees het artikel over fase 3 en 4
- Toetsing van het beleggingsbeleid aan de risicohouding
Elk jaar toetst u het beleggingsbeleid aan de risicohouding. U rekent dan met de DNB scenariosets van dat jaar uit of de risicoblootstelling nog binnen de in fase 2 vastgestelde maatstaven vallen. Als dat niet het geval is, bent u wettelijk verplicht wijzigingen in het beleid door te voeren. Begin 2026 en vooral 2027 zullen uitvoerders hier voor het eerst op grote schaal mee te maken krijgen.
Lees het artikel over fase 3 en 4
Verschil tussen aannames en werkelijkheid
Dat de Wtp de risicohouding van deelnemers zo serieus neemt, is alleen maar toe te juichen. Er werden tot voor kort behoorlijk wat impliciete en expliciete aannames gemaakt over de voorkeuren van deelnemers, maar lang niet alle aannames stroken namelijk met de werkelijkheid. Zo zien we dat de risicotolerantie vaak wordt onderschat – deelnemers willen best wat meer risico nemen. Ook wordt niet altijd meegenomen dat deelnemers door risicovrije pensioencomponenten als een AOW ook wel wat meer risico kúnnen nemen. Over de exacte werking (& volgorde) van fases 2 & 3 leven nu nog veel vragen. Maar met meer aanwijzingen van DNB, lagere regelgeving en vooral de broodnodige ervaring, komen uitvoerders daar wel uit. Met als resultaat: een beter passend pensioen én welvaartswinst voor deelnemers.