Bijna alle pensioenfondsen hebben inmiddels hun keuze gemaakt tussen de twee verschillende premieregelingen onder de Wtp. Het merendeel van de pensioenfondsen heeft hierbij gekozen voor de solidaire premieregeling (SPR) en dus niet voor de flexibele regeling (FPR). Dit geldt niet alleen qua aantal, maar ook in belegd vermogen: ruim € 1500 miljard van het pensioenvermogen wordt straks conform deze regeling belegd voor zo’n 90 pensioenfondsen. Dit in schril contrast met de 27 pensioenfondsen die kiezen voor een FPR regeling waarvan 21 van deze fondsen kiezen voor de combinatie van een FPR met een risicodelingsreserve. Totaal vertegenwoordigen deze fondsen ‘slechts’ ruim 110 miljard euro. Het is niet geheel toevallig dat het vooral de bedrijfstakpensioenfondsen die en masse gekozen hebben voor de SPR. De (grotere) vakbonden hebben zich hier nogal sterk voor gemaakt: de FPR heeft mogelijk het risico in zich dat het teveel lijkt op een verzekeringsproduct zonder voldoende solidariteit (wat invloed kan hebben op de verplichtstelling), zo lijkt de gedachte te zijn. Vanuit financieel oogpunt lijkt het argument te zijn dat door het loslaten van de leenrestrictie er meer ruimte is voor jongeren om geleveraged (d.w.z. met geleend geld) te beleggen, wat in de doorberekende ALM modellen gemiddeld genomen tot een hoger verwacht pensioen leidt.
De ‘proof of the pudding is in the eating’ wordt vaak gezegd. Oftewel, pas na de implementatie van de regelingen zullen we daadwerkelijk zien of de beoogde doelstellingen worden gehaald. En of de overgrote keuze voor de solidaire regeling wel de juiste was. Het is daarbij straks aan de deelnemer (die relatief weinig invloed heeft gehad op de keuze van de regeling) om te bepalen of de solidaire pudding wel net zo lekker is als de flexibele. Vooral als het gaat om transparantie en keuzevrijheid, maar ook vanuit het oogpunt van solidariteit, kan het hier misschien wel gaan wringen.
Lees meer: